Beheer

Beheer brandmeldinstallatie

De gebruiker van een gebouw is verantwoordelijk voor het juist functioneren van een brandmeldinstallatie. Een brandmeldinstallatie in een gebouw kan alleen goed blijven functioneren indien er voor wordt gezorgd dat het beheer, de preventieve controles en onderhoud van de installatie op de juiste wijze worden uitgevoerd.
Dit gebeurd aan de hand van periodieke controles (beheertaken).

De beheertaken bestaan uit:

Periodieke controles:
Periodieke controle en onderhoud omvatten alle maatregelen die vereist zijn om brandmeldinstallatie in paraatheid te houden. De norm NEN 2654 deel 1 geeft aan wanneer en welke controles moeten worden uitgevoerd.

Maandelijks moeten de volgende controles worden uitgevoerd:

A. Visuele controle.
Een visuele controle van brandmeldcentrale en de eventueel aanwezige nevenpanelen en/of brandweerpanelen omvat: de bereikbaarheid; de aflezing van de brandmeldcentrale en panelen; de goede werking van de optische indicatoren (LED's) door middel van het bedienen van de 'ledtest'-functie (dit kan een toets of een menugestuurde handeling zijn afhankelijk van (fabrikant en type).

B. Het controleren van de doormeldfunctie voor brandmeldingen.
Maandelijks moet worden gecontroleerd of een brandmelding ook daadwerkelijk op de brandweerpost (Regionale Alarm Centrale) wordt ontvangen. De controle kan worden uitgevoerd door met behulp van testgas een automatische rookmelder te activeren of door een handbrandmelder in de alarmstatus te brengen.
C. Het controleren van de doormeldfunctie voor storingsmeldingen.
De storingsmeldingen van de brandmeldinstallatie moeten naar een 24 uur bezette post worden doorgemeld. In de regel worden storingen doorgemeld naar een particuliere alarmcentrale (PAC).

Controles na vier en acht maanden.

De beheerder moet vier en acht maanden na de jaarlijkse controle en het onderhoud door het branddetectiebedrijf/onderhouder de volgende controles uitvoeren:

A. Visuele controle.
Visuele controle of: de handbrandmelders goed bereikbaar zijn; de afstand tussen de automatische melders en delen van de inventaris groter is dan 30 cm; de melders moeten zo zijn aangebracht dat zij, horizontaal en verticaal, gemeten, niet dichter dan 30 cm in de buurt van inventaris en/of goederen komen (stellingen en dergelijke). Dit geld overigens niet indien de automatische melder onder verhoogde vloeren en boven verlaagde plafonds zijn aangebracht; de automatische melders minimaal 50 cm van een wand zijn aangebracht. Dit geldt uiteraard niet indien de te bewaken ruimte (smalle gang, energieschacht of iets dergelijks) smaller is dan 1 meter.

De gebruiker kan voor deze taken 1 of 2 personen laten opleiden of hij kan de taken uitbesteden aan een gespecialiseerd bedrijf.

HoSec Kloosterzande is zo'n gespecialiseerd bedrijf en kan deze taken voor u uitvoeren.

Bent u hierin geïnteresseerd? Neem dan gerust contact op!